Kifid: klacht verjaart als consument te lang stilzit
Geplaatst op
3 april 2020In de categorie
UitspraakDe meeste klachten over beleggingsverzekeringen, die Kifid nu fasegewijs afrondt, zijn al langer geleden ingediend. Verzekeraars hebben in die oude klachten veelal tevergeefs een beroep gedaan op verjaring. Dat is anders in een aantal klachten, die pas eind 2017 en in 2018 door consumenten zijn ingediend bij Kifid. De Geschillencommissie heeft in veel van deze klachten geoordeeld dat de consument te lang heeft stilgezeten, zo blijkt uit de zeven vandaag gepubliceerde uitspraken. Deze consumenten hebben de verjaring vaak niet of niet afdoende gestuit.
De bij deze klachten betrokken verzekeraars stellen dat de consument niet op tijd heeft geklaagd of dat zij te laat zijn met de eis tot schadevergoeding zodat de rechtsvorderingen zijn verjaard. Centrale vragen voor de Geschillencommissie zijn hierbij:
- Is het recht om de overeenkomst te vernietigen op grond van dwaling verjaard (3 jaar)?
- Is het recht om een schadevergoeding te eisen verjaard (5 jaar / 20 jaar)?
- Heeft de consument op tijd geklaagd?
Verjaring algemeen
Kort gezegd gaat de verjaring lopen als de consument in staat is om tegen de verzekeraar een vordering in te stellen. De consument heeft dan bij dwaling drie jaren en bij schadevergoeding vijf jaren de tijd om zijn vordering in te stellen of de verjaring te stuiten. Doet de consument dat niet, of niet op tijd, dan vervalt zijn vorderingsrecht. Wanneer een verzekeraar zich beroept op verjaring, dan moet de verzekeraar aantonen op welk moment de verjaring is gaan lopen. De verzekeraar moet dan aantonen wanneer consument wist dat hij had gedwaald of wanneer consument bekend was met de door hem geleden schade en de daarvoor aansprakelijke persoon of organisatie. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om feiten, zoals brieven of gesprekken waaruit blijkt dat een consument op dat moment bekend was met de dwaling of het tekortschieten van de verzekeraar.
Verjaring bij dwaling
Wanneer een consument zich beroept op dwaling, dan geldt wettelijk een verjaringstermijn van drie jaren nadat de dwaling is ontdekt (artikel 3:52 Burgerlijk Wetboek). De Geschillencommissie oordeelt dat een consument met mogelijke dwaling bekend moet zijn na ontvangst van de jaarlijkse waardeoverzichten en in ieder geval vanaf het moment dat hij is geïnformeerd over een toegepaste compensatieregeling.
Een voorbeeld: een consument sluit een beleggingsverzekering en verwacht daarmee op de einddatum zijn hypotheek volledig te kunnen aflossen. Uit de jaarlijks ontvangen waardeoverzichten had deze consument al kunnen opmaken dat die eindwaarde mogelijk niet werd gehaald en dat de eindwaarde afhankelijk is van het beleggingsresultaat. Dat beleggingsresultaten (aanzienlijk) lager kunnen zijn dan verwacht, is algemeen bekend. In november 2011 laat de verzekeraar deze consument weten dat hij op grond van de compensatieregeling geen compensatie krijgt. De Geschillencommissie concludeert dat deze consument op dat moment weet dat hij kennelijk een onjuiste voorstelling van zaken had. En hij had dus in november 2011 daadwerkelijk een eis tot vernietiging op grond van dwaling tegen de verzekeraar kunnen instellen. De verjaringstermijn is toen gaan lopen. Wanneer de consument pas ruim zes jaar later, in januari 2018, een klacht indient en hij de verjaring tussentijds niet heeft gestuit, dan is de vordering op grond van dwaling verjaard, zo blijkt uit uitspraak GC 2020-269.
Bekend met schade
Voor het recht om een schadevergoeding te eisen geldt wettelijk een verjaringstermijn van vijf jaren (artikel 3:310 Burgerlijk Wetboek). De verjaringstermijn van vijf jaar begint te lopen op het moment dat de benadeelde voldoende zekerheid heeft over de schade en weet wie daarvoor aansprakelijk is. Alleen een vermoeden is niet voldoende, oordeelt de Geschillencommissie in navolging van de Hoge Raad; de consument moet voldoende weten om daadwerkelijk een vordering tot schadevergoeding te kunnen instellen. Dat een consument daadwerkelijk bekend is met de schade kan bijvoorbeeld blijken uit een bericht waarin hij de kosten betwist of waarin hij stelt dat kosten niet zijn afgesproken. In alle klachtzaken hebben verzekeraars aan de consumenten laten weten dat zij mogelijk in aanmerking komen voor compensatie vanwege te hoge kosten voor de beleggingsverzekering. En dat de consumenten daarover later nog bericht zouden krijgen. Dit heeft vaak jaren op zich laten wachten. In die omstandigheden oordeelt de Geschillencommissie dat het redelijk is dat de consument de uitkomst van de aangeboden compensatieregeling afwacht. Immers, pas dan is de consument bekend met de door hem geleden schade. Uitgangspunt voor de Geschillencommissie in deze zaken is dat de verjaring van de eis tot schadevergoeding pas gaat lopen vanaf het moment dat de verzekeraar de consument heeft geïnformeerd over de uitkomst van de compensatieregeling. Voor de consumenten die daarna met hun schadevorderingen langer dan vijf jaar hebben gewacht en tussentijds de verjaring niet hebben gestuit betekent het dat hun schadevorderingen zijn verjaard (GC 2019-1020; GC 2019-1021; GC 2019-1024 en GC 2020-269).
Uit enkele uitspraken blijkt dat consumenten de verzekeraar op enig moment wel aansprakelijk hebben gesteld en in dat bericht ook de verjaring hebben gestuit. Op dat moment begint dan een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaren te lopen. Het is van belang dat daarna de verjaring wel tijdig opnieuw wordt gestuit. Als de consument na de stuiting toch weer vijf jaren laat verstrijken is zijn vordering alsnog verjaard.
Verjaring en wel/niet overeengekomen kosten
In twee uitspraken (GC 2020-267 en GC 2020-268) doet de verzekeraar tevergeefs een beroep op verjaring voor zover het gaat over niet overeengekomen kosten. Vanaf 2008 dan wel 2009 konden deze consumenten op de jaarlijkse overzichten volgens de zogenoemde Modellen de Ruiter zien welke kosten voor de beleggingsverzekering in rekening werden gebracht. Echter, daarmee heeft de verzekeraar niet aangetoond dat deze consumenten ook wisten dat voor de in rekening gebrachte kosten mogelijk geen grondslag is te vinden in de verzekeringsvoorwaarden. Omdat de verjaring pas gaat lopen als de consument in staat is een vordering in te stellen, kan de Geschillencommissie in deze twee zaken niet vaststellen op welk moment de verjaring voor dit klachtonderdeel is gaan lopen en dus ook niet wanneer deze was voltooid. Het beroep van de verzekeraar op verjaring gaat hier dus niet op en de Geschillencommissie concludeert in beide uitspraken dat niet alle kosten tussen de verzekeraar en betrokken consumenten zijn overeengekomen. De verzekeraar moet voor één consument de eindwaarde van de beleggingsverzekeringen opnieuw berekenen, waarbij naast de fondsbeheerkosten (TER) alleen de in de productinformatie expliciet genoemde kosten mogen worden meegenomen. In de andere zaak moet de verzekeraar aan de twee betrokken consumenten bijna 25.000 euro vergoeden plus de wettelijke rente.
Absolute verjaringstermijn van 20 jaar
De absolute verjaringstermijn van 20 jaar begint te lopen vanaf het moment dat de schade wordt veroorzaakt. Heeft een consument klachten over het advies of de verstrekte informatie bij het afsluiten van de beleggingsverzekering, dan begint de absolute verjaringstermijn te lopen op of voor de datum dat de beleggingsverzekering is afgesloten. Of de consument op dat moment wel of niet bekend is met mogelijke schade of tekortkomingen is niet van belang voor de start van de absolute verjaringstermijn. Als voorbeeld (GC 2020-180): Een consument heeft op 1 mei 1998 een beleggingsverzekering afgesloten. Pas op 8 mei 2018 dient zij voor het eerst een klacht in over het advies en de verstrekte informatie rond het afsluiten van de beleggingsverzekering. Dan is de klacht en de betreffende schadevordering te laat, tenzij voor die tijd de verjaring is gestuit.
Te laat klagen
Er zijn ook situaties dat het niet meer redelijk is om na zoveel jaar later nog te klagen. Een voorbeeld (GC 2020-180): een consument heeft in 1991 een beleggingsverzekeringsovereenkomst afgesloten. Pas in 2014 meldt zij zich met de klacht dat zij in 1991 en, naar aanleiding van haar verzoek, in 1997 geen offerte, certificaat en voorwaarden zou hebben ontvangen. De consument had redelijkerwijs al in 1997 moeten ontdekken dat zij bepaalde stukken niet zou hebben ontvangen. Door dan bijna 18 jaar niets te doen en pas vanaf 2014 hierover te klagen, is de consument te laat met haar klacht.
Dit bericht is ontleend aan de volgende uitspraken van de Geschillencommissie, GC 2019-1020, GC 2019-1021, GC 2019-1024, GC 2020-180, 2020-267, 2020-268, 2020-269. over beleggingsverzekeringsklachten van consumenten tegen respectievelijk a.s.r, Reaal (onderdeel van SRLEV) en Boks Beijer.